De Gentse schilder Jan Frans De Boever, geboren in 1872, studeerde aan de Gentse Academie onder Louis Tytgadt, wiens nichtje hij huwde.

Tytgadt introduceerde hem in de kringen van adel en hogere burgerij, en hij werd een gevierd kunstenaar op de officiële Salons.

Rond 1909 veranderde hij plotseling zijn stijl, en hij begon wulpse vrouwen en prostituees te schilderen in morbide context. Skeletten, dood en erotiek overspoelden zijn oeuvre. De vrouw werd er in voorgesteld als de rechterhand van de duivel, zijn discipel die werd uitgestuurd om het Rijk van het Kwade te vestigen; de man werd de willoze speelbal van haar grillen. Eens hij zijn eigen stijl gevonden had, een persoonlijke vorm van symbolisme, bleef hij deze stijl koppig volhouden. Literatuur, muziek en mythologie vormden zijn voornaamste inspiratiebron.

Tussen 1914 en 1924 illustreerde hij Baudelaires "Les Fleurs du mal" voor de Gentse verzamelaar en mecenas Léon Speltinckx met 157 gouaches; deze gouaches worden soms als zijn opus magnum beschouwd.

De Boever boekte succes met zijn werk tot 1935, toen hij ook de gevolgen van de financiële crisis begon te voelen; niettemin bleef hij eigenzinnig verder schilderen in dezelfde stijl tot aan zijn dood in 1949.